Hulptroepen

Met uitgestoken hand loop ik op mijn redder af. ‘Goedenavond!’ groet ik. ‘Goedenavond!’ zegt hij eveneens. Over zijn uitspraak ligt een heerlijk dik accent. ‘No, ik leau dat we ek wol yn it Frysk fierder kinne,’ merk ik op. Er hoefde geen ijs gebroken te worden, daar is het de situatie niet naar, maar het is me toch gelukt.

Een goed halfuur geleden reed ik nog vrolijk zingend in de beginnende schemering over de snelweg. Ik werd ingehaald en de bestuurder die nu voor me reed, seinde met zijn alarmlichten. Eerst vond ik hem stom, ik reed toch hartstikke netjes? Daarna bedacht ik dat hij het waarschijnlijk niet voor niets deed, misschien was er iets mis met mijn auto?

Al gauw merkte ik op wat er loos was: mijn beide koplampen deden het niet. Best lastig, met die langzaam invallende duisternis. Ik moest nog ruim een halfuur rijden en zou zeker niet voor het donker thuis zijn. Dus stuurde ik mijn auto de volgende afrit op en parkeerde op de eerste veilige plek die ik tegenkwam.

Ik pakte mijn telefoon en zocht het nummer van de wegenwacht. Nog 16% batterij, zag ik, en dat is niet veel als je op een hulpdienst moet wachten. Eerder op de dag was ik er al achter gekomen dat de laadkabel in de auto het niet meer deed, dus nu moest ik echt zuinig zijn. Muziek uit en vooral niet onnodig surfen, dan redde ik het hopelijk net. ‘We doen ons best om er binnen anderhalf uur te zijn,’ meldde de website. Anderhalf uur. Zou mijn telefoon het zo lang volhouden?

Hoewel ik wist dat ik zelf niets kon doen, ik had toch geen reservelampjes bij me, wilde ik de motorkap openen om te kijken. De hendel daarvoor zou ergens bij mijn portier moest zijn, maar ik kon hem met geen mogelijkheid vinden. Gelaten bleef ik zitten wachten.

Op één van de spaarzame momenten dat ik op mijn schermpje durfde te kijken – nog 11% – kreeg ik goed nieuws: ‘De wegenwacht is onderweg en is over 3 minuten bij je!’ Op een kaart kon ik zien hoe ver mijn hulptroep nog moest rijden. Hoera!

Mijn redder en ik schudden elkaar de hand. Peter blijkt een vriendelijke kerel die me graag wil helpen weer veilig op weg te gaan. Eerst legt hij mijn telefoon in zijn busje aan de lader. Dan controleren we samen nog eens de lampen, die inderdaad kapot zijn. Daarna opent hij mijn motorkap – dus dáár zit die hendel – en buigt zich over het voertuig.

Ik voel me behoorlijk knullig. Er zijn vast leukere of meer uitdagende klussen voor een wegenwacht dan het vervangen van een paar kapotte lampen. Peter lijkt het geen probleem te vinden. ‘It iene lampke is it oare net,’ zegt hij. ‘It giet der ek om wat foar minsk der achter it lampke sit.’ Daar zit wat in. Ik hoop maar dat ik bij de ‘goede minsken’ hoor.

Gezellig kletsend – het is heerlijk om gewoon Fries te kunnen spreken – kijken we naar de binnenkant van mijn auto. Sommige dingen herken ik, maar waar alles voor dient, is me een raadsel. Met een spiegel en lamp onderzoekt Peter de bevestiging van de koplampen; hij staat erbij als een uit de kluiten gewassen tandarts.

‘As ik dy helpe kin, dan moatst it sizze,’ geef ik aan. De kans dat ik zonder kennis van auto’s echt iets kan betekenen is natuurlijk klein, maar ik wil het in ieder geval aangeboden hebben. Als ik even later met de lamp sta bij te schijnen, voel ik me toch een beetje nuttig.

Na een goed halfuur geeft mijn auto weer licht. Ik betaal voor de lampjes en krijg mijn telefoon terug. Met een ferme handdruk en een vrolijke glimlach nemen Peter en ik afscheid. Wat is het toch fijn dat er van zulke hulptroepen bestaan.

Eén reactie

Plaats een reactie