De oudste dochter sprint vooruit, vliegt het huisje binnen en trekt de deur achter zich dicht. De jongste, iets minder snel, wil er ook in, maar krijgt geen toegang. ‘Eerst aanbellen,’ klinkt het gedecideerd. De jongste ziet geen bel, trekt nog eens aan de deurtjes en begint dan te huilen. We kijken even toe, maar als het echt hommeles dreigt te worden, grijpen mijn man en ik in. Al gauw zetten beide kinderen het op een brullen.
Terwijl ik met de jongste doorloop het bos in, hoor ik de oudste achter me protesteren. De machteloze woede klinkt door in haar stem als ze tekeer gaat tegen mijn man: ‘Maar papa, je hóórt toch eerst aan te bellen? Het is toch niet nétjes om overal zomaar binnen te lopen?’ Vanuit dat perspectief heeft ze gelijk. Het is voor haar zo lastig te begrijpen dat tijdens het spelen soms andere regels gelden.
Wanneer de jongste verderop in het bos enthousiast kinderliedjes uit een rode paddenstoelenbol tovert, loopt de oudste nurks voorbij. Gewoonlijk is ze gek op muziek, nu stampt ze door. ‘Ik speel nooit meer met jou,’ snauwt ze haar zusje tijdens het passeren toe.
Even lijkt er een nieuwe huilbui te volgen, maar dan ziet de jongste dennenappels liggen en besluit ze die te gaan zoeken. Twee minuten is ze druk bezig, dan meldt ze zich bij mij. ‘Mam, ik ben moe. Wil jij me graag tillen?’ Ik antwoord ontkennend en ze loopt door naar mijn man, bij wie ze meer geluk heeft.
Vanaf zijn arm zoekt ze kort daarop in de vijver naar kikkers, die wel te horen, maar niet te zien zijn. ‘Zijn er meer dieren in het bos?’ wil ze weten. ‘Enge dieren? Wolven of beren? Want die vind ik eng!’ ‘Nee,’ antwoordt mijn man. ‘Geen enge dieren. Wel reeën en konijnen.’ ‘Konijnen? Waar zijn die dan? Ik wil ze aaien!’ Ai, weer een wens die we niet kunnen vervullen.
Terwijl de jongste dodelijk vermoeid en hevig teleurgesteld bij mijn man op de schouders verder gaat, schiet de oudste in hoog tempo vooruit. Voor de kaboutervormige wegwijzers heeft ze geen aandacht, wel voor de bomen langs dit nieuwe deel van de route. ‘Kijk! Er staan allemaal tekens op. Misschien is dit wel een soort spoorzoekertje!’ Misschien wel. Ik vind het vooral een avontuurlijke definitie van een simpel bospad.
De hele wandeling, toch zo’n achthonderd meter, keuren de meiden elkaar geen blik meer waardig. Wanneer we weer bij het beginpunt zijn worstelt de jongste zich echter uit de armen van mijn man en hand in hand met haar zus rent ze de speeltuin in. ‘Kom, we gaan naar de huisjes!’ Ze vliegen naar binnen en steken even later hun blije hoofden door de raampjes naar buiten. Ik durf niet te vragen of ze wel aangebeld hebben.