Zuchtend sta over de tafel gebogen. Met mijn linkerhand wrijf ik over mijn zere rug, met mijn rechter draai ik het beeld dat voor me ligt. Linksom, nog iets verder, toch weer terug. De drie musicerende muppets zijn al af, duidelijk herkenbaar, maar de zwarte delen van de achtergrond krijg ik niet in elkaar gepuzzeld. Wat ik ook probeer, de laatste stukjes passen écht niet!
Enige tijd geleden kocht ik in een opwelling een legpuzzel. Afgeprijsd, duizend stukjes die samen een afbeelding van Disneys Bambi en zijn vriendjes vormden. Wat me bezielde, is me nog steeds een raadsel, maar anderhalve dag later had ik hem af. Hij bleef nog enige tijd op tafel liggen, want al die uren puzzelen meteen verkruimelen voelt ook niet lekker, maar toen mijn man zijn ergernis echt niet meer kon beteugelen, belandden de stukjes toch weer in de doos.
Zonder stil te staan bij de mogelijke gevolgen had ik mijn moeder tijdens een telefoongesprek laten weten dat ik gepuzzeld had. Toen ze enkele dagen later bij ons langs kwam, had ze ruim tweeëndertighonderd stukjes bij zich, verdeeld over drie dozen. ‘Voor als je nog eens wat te doen wilt hebben.’
De Jan van Haasterens, de Penguinpuzzle van BBC Earth en zelfs de kleine Escher verdwenen ongeopend in een kast. Mama’s bedoeling was ongetwijfeld goed, maar kom op zeg, ik heb toch iets beters met mijn tijd te doen dan legpuzzelen? Spelletjes spelen met de meiden, koffie drinken met mijn man, werken, sporten, schrijven, lezen…
En toch zat ik enkele dagen later op de bank, het Escherpuzzeltje voor me. Iets meer dan tweehonderd stukjes, avondje werk. Dacht ik. Het begon er al mee dat de puzzel nieuw was. Nieuw, en zó klein dat hij gelegd in het doosje paste. Voor ik hem heel kon puzzelen, moest ik dus eerst alle stukjes losmaken. Eén voor één, want er is natuurlijk niks aan om een puzzel te maken waarvan enkele stukjes al aan elkaar zitten. Alsof puzzelen überhaupt leuk is!
Hoe naïef was ik toen ik inschatte dat ik snel klaar zou zijn. Eschers salamanderafbeelding is al een puzzel op zich, die moet je helemaal niet in nóg kleinere stukjes verdelen. En als je dat per ongeluk toch doet, laat die stukjes dan lekker liggen. Deksel erop, niks meer aan doen. Zeg ik achteraf, want ik ben dus dágen bezig geweest met die verrekte puzzel; het lukte me niet eens de zijkanten fatsoenlijk in elkaar te krijgen!
Net toen ik het puzzelen had afgezworen, kwam mijn schoonzus op bezoek. Mét muppetpuzzel, een prachtexemplaar uit de kringloopwinkel. ‘280 stukjes is niet zo heel veel,’ legde ze uit, ‘maar vooral die zwarte delen zijn nog best lastig – ik heb het zelf uitgeprobeerd.’
Nu moet ik natuurlijk wel. Anti-puzzelprincipes opzij, doos op de kop en aan de slag. Het begin valt inderdaad mee, de muppets komen gauw tevoorschijn. Maar dan die zwarte stukjes. Ik keer, ik draai, ik word boos, maar ik blíjf proberen. Wat mijn schoonzusje kan, kan ik immers ook!
Terwijl mijn puzzelfrustraties oplopen, komt een andere grote ergernis naar boven: die van de slechte schrijver, die aan het eind van zijn boek wil laten blijken dat de hoofdpersoon tot inzicht komt, dat alles hem ineens duidelijk wordt. Hoe vaak gaat dat niet gepaard met de vreselijke woorden ‘en toen vielen alle puzzelstukjes op hun plaats’?
Ik vertrouwde het al niet, ik geloofde al niet dat puzzelstukjes kunnen vallen en al helemáál niet ‘op hun plaats’. Ook voor de rottige laatste stukjes moet je je best doen. Sterker: je moet het hele zwarte deel weer uithalen en er opnieuw mee beginnen. Je moet ergernis op ergernis verdragen en tot het uiterste je best doen. Eén ding weet ik nu dan ook zeker: er valt he-le-maal niets. Hooguit een zweetdruppel, maar die veeg ik gauw weg.
Als je zweet weer helemaal is opgedroogd, heb ik hier ook nog wel een paar dozen staan hoor 😉
( bij vlagen vind ik het echt leuk; lekker muziekje of een niet al te ingewikkeld luisterboek erbij.. )
LikeLike