‘Nou, tot ziens dan maar!’ groet ik bij het weggaan. Meteen komt mijn autistische brein in opstand: nee, het is niet de bedoeling dat ik hier weer terugkom. ‘Hoewel, niet écht tot ziens, natuurlijk,’ verbeter ik mezelf. Daarop reageert mijn menselijke persoonlijkheid: dat is niet aardig om te zeggen! ‘Dat bedoel ik dan weer niet persoonlijk, hoor!’ corrigeer ik stuntelig. Hoe klets ik me hier nou weer uit?
Na de twee positieve zelftesten heb ik me ook maar gemeld voor een officiële bij de GGD. Twee weken geleden was ik hier nog met de meiden, die toen allebei positief testten, dus onderga ik het gebeuren routineus. ‘Goedemorgen!’ groet ik. ‘Ik mag daar gaan zitten en mijn neus vast snuiten?’
De mensen van de GGD lachen me vanachter hun mondkapjes toe. Voor hen is het ook gewoon werk, laten we er maar het beste van maken. ‘Eerst mag u uw patiëntnummer opnoemen,’ zegt de vrouw. Patiëntnummer? Ik heb geen idee, maar de mail biedt uitkomst. Dan mijn geboortenaam en -plaats. De man controleert mijn rijbewijs en leeft zich dan uit met wat smalltalk en een wattenstaafje. Ja, het kriebelt, maar ook niet meer dan dat.
Nog geen vijf minuten na mijn binnenkomst zit het er alweer op. Ik mag gaan. Mijn ‘tot-ziens-oh-nee-toch-niet’ en alle gestuntel daaromheen duren bijna langer dan de test waarvoor ik kwam. Ach, het geeft niet. Zeker niet wanneer ik wegloop en achter me vrolijk hoor zeggen: ‘Nou, die mag anders best nog eens terugkomen!’ Kennelijk hebben we iets goed gedaan.