‘Mevrouw, waar wordt u gelukkig van?’ ‘Gelukkig? Oei, dat is wel een lastige vraag.’ De meiden aan mijn bureau maken het iets makkelijker: ‘Nou ja, qua eten dan.’ Kijk, daar kan ik wat mee. ‘Van witte chocolade natuurlijk!’ Tevreden draaien ze zich om en lopen terug naar hun tafels, verderop in het lokaal.
Met een brok in mijn keel heb ik mijn leerlingen vandaag verteld dat volgende week onze laatste gezamenlijke les is. De drukte thuis, op school en in mijn hoofd blijkt toch te veel, dus moet ik het rustig aan doen. Van de bedrijfsarts mag ik nog maar de helft van mijn lessen geven, wat betekent dat ik drie klassen straks helemaal niet meer zie. Ik vind het maar niets.
Ik snap wel dat minderen nodig is, dat ik het zo niet lang meer volhoud, maar ik ben niet zo goed in ‘rustig aan’. Ik weet ook dat mijn leerlingen best zonder mij kunnen, dat de vaksectie niet instort en dat de wereld gewoon doordraait, maar toch… Het is alsof ik tekortschiet, alsof ik iets niet goed heb gedaan, terwijl het probleem waarschijnlijk eerder is dat ik alles veel te goed wil doen.
Hoewel ik nu al minder lessen geef dan voorheen, werk ik me buiten het klaslokaal een slag in de rondte om mijn leerlingen zo goed mogelijk over te dragen aan mijn vervanger. De vacature staat echter nog uit en de leerlingen vinden het ook helemaal niet erg om eerder vrij te zijn. Ik kan me afvragen voor wie ik dan zo mijn best doe, maar ik wil alles vooral goed afronden, half werk past me niet. Daarom zit ik ’s middags nog achter mijn computer tot een collega me wegstuurt: ‘Je tijd zit erop. Hup, naar huis!’
De laatste lessen met mijn klassen zijn fantastisch. Ik zit lekker in mijn uitleg, de leerlingen stellen veel vragen en de meest recalcitranten gaan nog eens flink tekeer. Sommigen moeten af en toe even met de kont tegen de krib om daarna weer bij te draaien en tot leren te komen. Soms stoor ik me daar aan, maar nu geniet ik er zelfs van. Ik heb zo veel lol voor de klas, moet ik écht minderen?
Ondanks het plezier dat we samen hebben, blijven veel leerlingen met vragen zitten: ‘Wie gaat ons straks Nederlands geven?’ ‘Krijgen we wel een aardige leraar?’ ‘Komt er wel iemand die goed kan uitleggen?’ Ik heb geen concrete antwoorden, maar met een glimlach op mijn gezicht probeer ik mijn kinderen moed in te spreken: ‘Reken er maar op dat ze een goede docent vinden. En ik stop niet helemaal met werken, dus komen we elkaar op de gangen nog vaak genoeg tegen.’
Met een dubbel gevoel sluit ik de lessen met drie van mijn vijf klassen af. Ik weet dat het tijd is om zelf op adem te komen, maar het blijft moeilijk om afscheid te nemen. Natuurlijk weet ik waar ik mee bezig ben: als ik tegen mijn leerlingen zeg dat het wel goedkomt met ze, praat ik niet alleen tegen hen, maar vooral tegen mezelf.
Een week later, aan het begin van de laatste les, staan de meiden weer aan mijn bureau. Een beetje zenuwachtig toveren ze in cellofaan verpakte hartsnoepjes en witte chocolade uit hun tas. ‘Een cadeautje van de hele klas, mevrouw. Omdat we het zo jammer vinden dat we u niet meer hebben en om u te bedanken voor de fijne lessen.’ Meestal heb ik mijn emoties wel onder controle, maar nu prikken de tranen achter mijn ogen. Wat een schatten zijn het toch!
[…] herkennen is alleen zoveel makkelijker dan ze doorbreken, zeker als rustig aan doen niet je sterkste punt is. Dus hoewel ik niet kan badmintonnen, blijf ik bestuursvergaderingen […]
LikeLike