Ik loop nog in Den Haag als ik de Scheveningse zee al ruik. De zilte lucht wakkert het verlangen aan naar het weidse zicht dat me te wachten staat. In de haven, de voorbode van het strand en de échte zee, klotst het water wild tegen de boten. Ik zie het als een mooie belofte voor straks; de blijdschap kriebelt nu al in mijn buik.
Toen ik in vwo4 zat, spijbelden mijn beste vriendin en ik op onstuimige dagen soms een paar lessen. We kochten dan een treinretourtje Harlingen om daar uit te waaien aan zee. We liepen over de pier, bespraken onze puberproblemen – niet alleen de zee was onstuimig – en als we te verregend en koud waren om langer buiten te blijven, sloten we af met warme chocolademelk in een bruin café.
Mijn hele lijf fleurt op wanneer ik over de duinrand kijk en een eerste glimp van de zee zie. Hij is donker en beweeglijk, net als de lucht erboven, en de golven spatten hoog op. De wind blaast het zand venijnig hard tegen mijn gezicht. Het doet pijn op mijn huid, maar het maakt mijn lippen zout, zoals de zee dat hoort te doen. Dat ik bijna niets zie doordat mijn haren steeds voor mijn ogen waaien, vind ik voor deze keer niet erg.
Als ik thuis of op school een drukke dag gehad heb, ga ik graag even naar buiten te wandelen. Een frisse neus halen, de zinnen verzetten, op adem komen… De IJssel blijkt voor vele doeleinden geschikt, maar wat is zijn gekabbel nietig en klein in vergelijking met die prachtig kolkende en bruisende onstuimige golven van de Noordzee!
Er is bijna niemand op het strand. Ik trek mijn sokken en schoenen uit en loop het water in. Ik laat mezelf meewaaien met de schelpen en het zand, laat mijn gedachten voor me uit vliegen. Ik ben gelukkig van mijn verwaaide haren tot mijn inmiddels ijskoude tenen. De voorjaarszon prikt af en toe tussen de wolken door en het leven lijkt volmaakt. Het enige dat nog ontbreekt, is warme chocolademelk, net als vroeger. Met alle strandtenten hier is dáár gelukkig makkelijk wat aan te doen.