‘Ik weet niet waar ik moet beginnen!’ roept mijn oudste wanhopig uit. ‘Mijn koek is zó mooi dat ik hem niet durf op te eten.’ ‘Ik ook niet,’ valt de jongste haar bij. ‘Mam, wil je een foto van onze koeken maken? Zodat we er later nog eens naar kunnen kijken?’
Het vervelende van vakantie is dat het bijbehorende vakantiegevoel op de eerste school- of werkdag die erop volgt al voorbij is. De blijdschap na een museumbezoek blijft gelukkig langer hangen. Bij onze meiden zeker; zij blíjven er maar over praten.
Toen ik gisteravond boven kwam om te kijken of de meisjes al sliepen, hoorde ik de jongste verhalen vertellen aan haar knuffels: ‘Er was ook een hele gekke bakker, die ging steeds allemaal grapjes maken en broodjes bakken. En er was zelfs een tunnel onder de weg door!’ Met een glimlach om mijn lippen liep ik de trap weer af.
Minstens één keer per jaar gaan we met de meiden naar het Bakkerijmuseum in Hattem. Altijd op zaterdag of in de vakantie, zodat ze niet alleen de speurtocht kunnen doen, maar ook de show van bakker Fred of bakker Martijn kunnen zien én zelf een koek kunnen bakken.
Voor de speurtocht vlogen de meiden enthousiast door het museum. De jongste ging op zoek naar peperkoekmannetjes om de letters na te tekenen op het antwoordformulier. De oudste beantwoordde alle vragen en sloeg mij daarna met haar nieuw opgedane kennis om de oren: ‘Weet jij waarom de bakker vroeger op een toeter blies, mam? Dat was omdat het brood klaar was. Wist je dat wel?’
De oudste heeft al twee keer mogen helpen bij het maken van een broodje tijdens de voorstelling en kon niet wachten tot ze weer naar voren werd geroepen. Ook de jongste stak haar vinger op toen bakker Fred hulp vroeg, op voorwaarde dat ik met haar mee zou gaan als ze gekozen zou worden. Tot hun teleurstelling, maar mijn opluchting, mochten we vandaag alledrie blijven zitten.
Desalniettemin was de show een groot succes, misschien wel juist omdat ze veel van de grappen al eerder hadden gezien en gehoord – de kracht van herhaling moet je niet onderschatten. De meiden schaterden als vanouds om de haas-zonder-hoofd, de zieke zwaan en de ambulancevlieg die altijd te laat komt.
Mij bekroop wederom een schuldgevoel omdat ik precies zo’n luie en gemakzuchtige moeder ben als de bakker suggereerde. In het museum ben ik helemaal vóór de ambachtelijke bakker en vanaf de camping wandel ik ’s zomers graag naar een bakkerijtje voor vers brood en het bijbehorende nostalgische gevoel. Ik moet er echter niet aan denken om op gewone dagen nóg eerder op te staan om ontbijt te halen – we hebben niet voor niets een vriezer vol supermarktbrood.
Nu zitten de meiden dus aan tafel, elk met een beker ranja en een zelfgebakken peperkoek voor zich. Ze hebben nog eens gelachen om de grote mond die de broodmoeder tijdens de voorstelling had en zijn als hazen-zonder-hoofd tegen stoelen en kasten aan gelopen. Ze bewonderen elkaars, maar vooral hun eigen koek, want die is natuurlijk de mooiste.
‘Moeten we ze écht opeten, mam?’ vragen ze dan. ‘We willen onze koeken niet missen! En waar moeten we dan beginnen? Bij de handen of het hoofd?’ Grote paniek. Pas wanneer ik beloof dat we nog eens naar het Bakkerijmuseum gaan om nieuwe koeken te bakken, zijn ze gerustgesteld. Ze werpen een laatste blik op hun baksels en bijten dan met een grote hap het hoofd eraf.
Dat maakt me toch wel nieuwsgierig; waarom zou supermarktbrood een luie moeder van je maken ?
LikeLike
‘t Is meer het idee dat je vaak best de intentie hebt om de lokale middenstand te steunen – niemand wil immers dat bakkers, slagers en groenteboeren verdwijnen – maar dat het gewoon veel makkelijker (en vaak ook nog goedkoper) is om alles bij de supermarkt te halen.
LikeLike