‘Hij lekt!’ roept mijn oudste dochter verschrikt uit. ‘Ja, hij lekt!’ beamen de twee jongens die de jonge vogel gevonden hadden. Ze vormen voor ons de zoveelste aanleiding om pauze te houden tijdens onze wandeling. Eigenlijk wil ik graag verder, maar je kunt een gewond dier ook niet zomaar laten liggen.
Samen met de oudste doe ik mee aan de thuiseditie van de avond4daagse. Corona heeft een boel nadelen, maar deze alternatieve wandeltocht is voor haar een uitkomst. De gewone avond4daagse levert zó veel prikkels, dat kijken naar haar wandelende klasgenoten al te veel is. Zelf meedoen is dan ook uitgesloten.
Nu lopen we vier keer vijf kilometer. Zonder drukte, zonder publiek en met alle mogelijkheden om van de route af te wijken. Gelukkig maar, want als we langs een speeltuin komen, wil ze op de kabelbaan. En als we bij het water zijn, moeten we natuurlijk even met het pontje naar de overkant.

Wanneer we een woonwijk uitlopen, staan daar twee jongens van een jaar of tien. Ze kijken nogal onbeholpen naar iets op de grond. ‘We wilden naar onze geheime hut,’ vertellen ze, ‘maar toen vonden we deze.’ Even denk ik dat het een dode vogel is, maar dan flappert er een vleugel moedeloos heen en weer.
Een bíjna-dode vogel, corrigeer ik mezelf in gedachten als ik de vliegen zie die al op de open wond in zijn zij zitten. De jongens kijken me hoopvol aan. Moet ík nu bepalen hoe het verder moet met het beestje? ‘Ik ben bang dat hij het niet overleeft,’ begin ik voorzichtig.
‘Kunnen we hem niet naar de dierenarts brengen?’ vragen ze. ‘Die kan ook niks mee voor hem doen,’ zeg ik. ‘Het beste kunnen we hem doodmaken, dan heeft hij ook geen pijn meer.’ Drie paar kinderogen zijn op mij gericht. ‘Maar dat is zielig!’
Koortsachtig denk ik na. Ik kan het niet maken op de vogel te gaan staan. Los van de vraag of ik dat kán, wil ik dat niet waar de kinderen bij zijn. Hem de nek omdraaien? Het schijnt snel te gaan en bijna pijnloos te zijn, maar ik zou niet weten hoe ik dat moet doen.
Behoedzaam pak ik de lijster op. Ik aai hem over zijn kopje en vouw mijn handen om zijn lijfje heen. Terwijl ik de jongens afleid door naar hun geheime hut te vragen – ‘Die is dáár!’ – knijp ik steeds een beetje harder.
Tot mijn dochter dus roept dat hij lekt. Ik kijk op de grond en zie inderdaad wat wits liggen. Voorzichtig open ik mijn handen en kijk naar de vogel, waar alle leven nu uit weggevloeid is.

Om alles toch goed af te sluiten, stel ik voor de vogel te begraven. ‘Dat kan toch niet, we hebben geen schep bij ons!’ De tweede suggestie, het diertje bij een boom te leggen, vinden ze beter. Ik mag dat wel doen, dan gaan zij vast naar de hut.
Zo eerbiedig als de situatie vraagt, zoek ik in plekje voor de jonge lijster. Daarna bewonder ik de geheime hut en overtuig ik mijn dochter ervan dat we nu toch écht verder moeten wandelen. Dit wordt nog een lange avond4daagse.
(Inmiddels hebben we ook de tweede etappe gelopen. Gelukkig zonder doden deze keer.)
Ik vind het dapper van je ! ( en ben érg blij dat wat Pumpkin een keer mee naar huis bracht, al uit zijn lijden was verlost… )
LikeGeliked door 1 persoon
Tja… Het was niet mijn bedoeling vogels dood te maken onderweg, maar ik vond dit toch een betere oplossing dan het beestje te laten creperen.
LikeLike