Mijn wangen gloeien van inspanning. Mijn linkerhand rust op mijn bovenbeen, de rechter op de toetsen van de piano. Geconcentreerd luister ik naar de muziek die mijn collega’s maken en in mijn hoofd tel ik de maten af tot ik moet invallen. Het zijn slechts een paar noten, maar het lijntje is wél belangrijk voor het nummer dat we spelen.
Op de fiets op weg naar school was de twijfel nog toegeslagen. ‘Iedereen mag meedoen,’ hadden de muziekdocenten in de uitnodiging voor de jamsessie gezet. ‘Met én zonder muzikale ervaring.’ Leuk, dacht ik. Als ze onze leerlingen wat bij kunnen brengen, kunnen ze mij vast ook wat leren.
Mijn gedachten gingen echter terug naar vroeger. Op de basisschool kon ik tijdens het zingen al geen toon houden en bij blokfluitles bracht ik er weinig van terecht. De gitaarlessen die ik op mijn zestiende volgde, waren niet veel beter. Ik wilde Nirvana leren spelen, maar mijn klassiek geschoolde docent bracht me vooral toonladders bij. Daarna heb ik de muziek opgegeven.
Toch verzamelden we ons vanmiddag in het muzieklokaal, een handjevol enthousiaste collega’s en enkele muziekleraren. ‘En, wat is jullie ervaring?’ ‘Ik speel piano, gitaar en bas,’ zei de een. ‘Ik heb zangles gehad,’ zei een ander. ‘Ik kan gitaar spelen,’ vulde een derde collega aan, ‘maar vandaag wil ik graag drummen.’ Oké. Ik was dus echt de enige die niks kon.
Toen besloten was welk nummer we zouden gaan spelen, was één van de muziekdocenten echter duidelijk: ‘Ik ga jou dat synthesizerlijntje wel even leren.’ Gedwee volgde ik haar naar de piano in één van de oefenruimtes naast het lokaal. Zou het echt zo makkelijk gaan?
Nee, zo makkelijk ging het zeker niet. Twee keer met de ringvinger, dan de middelvinger, ringvinger, pink, duim, ringvinger… Als mijn collega het voorspeelde bewogen haar vingers zo soepel over de toetsen, maar ik vergiste me voortdurend. Ik speelde de noten in een andere volgorde, sloeg verkeerde toetsen aan en zat er met het ritme steeds net naast.
Toch gaf ze niet op. Ze bleef meetellen en meespelen, net zolang tot het zweet me over de rug liep en ik het kon. Blij keek ik op. Het lukte gewoon! ‘Mooi,’ zei mijn collega opgeruimd, ‘dan gaan we nu door met deel twee.’
Inmiddels ben ik verhuisd naar een andere piano en zit ik in dezelfde ruimte als mijn collega’s. Zij hebben het hele nummer ingestudeerd, ik slechts één lijntje, maar ik ken míjn noten. Nu komt het erop aan. Mijn collega zit naast me en telt zachtjes mee. Precies op het juiste moment vallen we in. Pling – pling – pa – da – da – ping – ting…
Een bijna euforisch gevoel bekruipt me. Vooruit, ik zit er nog geregeld naast en er is absoluut ruimte voor verbetering, maar het lijntje klinkt herkenbaar én ik maak muziek. Wíj maken muziek! Dat ik in het niet val bij mijn muzikale collega’s kan me niets schelen; ik ben apetrots op de paar noten die ik heb leren spelen. Mijn weeknd kan nu al niet meer stuk!