‘Jullie hebben de bougiekabels vervangen, begreep ik?’ informeer ik. ‘Dat klopt,’ antwoordt de garagemedewerker. ‘Wil je ze zien?’ Natuurlijk wil ik dat, want ik heb misschien wel mooie praatjes, ik heb werkelijk geen idee wat bougiekabels zijn.
Zo relaxed als ik nu boven de motor van mijn auto hang, zo gespannen was ik gisteren. Ik was met mijn jongste dochter op weg van de tandarts naar huis, toen het voertuig onbedaarlijk begon te stotteren. ‘Gaat het wel goed, mam?’ vroeg mijn meisje, terwijl de waarschuwingslampjes op het dashboard begonnen te branden. ‘Nee,’ zei ik, omdat dat het enige was wat ik zeker wist. ‘Maar misschien doet hij het wel weer als we even wachten.’
Helaas, even wachten hielp niet. De auto bleef schudden en trillen. Fatsoenlijk optrekken was onmogelijk en rustig doorrijden eveneens. Met een zenuwachtige blik op de klok stuurde ik naar een parkeerplaats. Dat we mijn oudste dochter op tijd van school zouden kunnen halen, was inmiddels uitgesloten. Sterker nog: ik vroeg me af of we überhaupt thuis zouden kunnen komen.
Mijn meisje voelde de situatie goed aan. ‘Zal ik even stil zijn, zodat jij rustig kunt bellen?’ vroeg de schat. Aan de medewerker van de garage omschreef ik wat er gebeurde als ik probeerde te rijden en welke lampjes er dan gingen branden, maar hij had geen idee wat er aan de hand kon zijn. ‘Kom hier maar heen, dan kijken we ernaar.’ ‘Kan ik nog wel veilig naar jullie toe rijden dan?’ ‘Dat hopen we maar.’
Daarna belde ik de moeder van een klasgenootje van de oudste dochter, om te vragen of mijn meisje na schooltijd even met hen mee mocht. Vervolgens belde ik de school, om te vragen of ze haar vast wilden informeren dat ik er straks niet zou zijn. Ten slotte zuchtte ik, omdat de hele situatie me toch meer stress bezorgde dan ik leuk vond.
Voor de derde keer startte ik de auto en voor de evenzoveelste keer begonnen alle lampjes te branden. Hortend en stotend trok ik op. Met mijn rechtervoet probeerde ik het gaspedaal precies zó ver in te duwen dat de auto zo min mogelijk schudde. Het meisje naast me zag er inmiddels de humor wel van in: ‘Hé mam, als de auto trilt, trilt mijn stem ook!’
Met amper zestig kilometer per uur schudden we de stad uit. Een grote Audi naderde van achteren en deed alles om me sneller te laten rijden, maar hoe graag ik ook wilde, ik kón niet vlugger. Bij elk rood stoplicht kreunde ik zachtjes, ik wilde echt niet vaker remmen en optrekken dan noodzakelijk. Langzaam, heel langzaam bereikten we onze woonplaats en -hoera!- de garage.
Mijn oudste dochter was boos toen ze thuis kwam. ‘Had je niet eerder kunnen zeggen dat je te laat zou zijn? Ik schrok me dood toen meester ineens vertelde dat je niet op tijd bij school zou staan!’ Tja. Autopech laat zich moeilijk voorspellen, dat is nou juist één van de kenmerken ervan. Daar had mijn meisje echter geen boodschap aan. Mokkend kroop ze naast me op de bank.
Nu is alles dus opgelost, mijn auto doet het weer. Tevreden knikkend kijk ik samen met de garagemedewerker naar mijn nieuwe bougiekabels. Zelfs nu ik ze zie, heb ik nog geen idee wat het zijn of wat ze doen, maar ik ben er wél supergelukkig mee.