Met een zucht laat ik me achterover zakken in de oranje stoel. Het mag dan mijn vrije dag zijn vandaag, dat betekent niet dat ik niks te doen heb. De caviabak moet verschoond worden, de was gedaan, mijn lessen voor morgen voorbereid en natuurlijk willen de meiden ook graag aandacht. Mijn to-do-lijstje lijkt eindeloos en deze pauze komt me eigenlijk best goed uit.
‘U wilt links geprikt worden?’ vraagt de medewerker van de bloedbank. Even later zit er een groene band om mijn bovenarm en wordt mijn elleboog zorgvuldig ontsmet. Wanneer de naald in mijn ader geschoven wordt, kijk ik even de andere kant op, maar zoals altijd valt het mee: in mijn hoofd doet het meer pijn dan in het echt.
Twintig jaar geleden was het uitgesloten dat ik bloed zou geven. Het idee andere mensen te kunnen helpen met mijn donatie vond ik echt wel goed, maar het feit dat daar een naald bij kwam kijken, vond ik verschrikkelijk. Mijn angst voor prikken was er al op mijn negende, toen ik bij vaccinaties reeds ver van tevoren in tranen was. Toen ik zestien was en met mijn ouders naar Thailand ging, huilde ik niet meer toen ik bij de GGD geprikt werd, maar viel ik wel bijna flauw.
Wat er veranderd is, weet ik niet goed, maar sinds jaren geef ik bloed en het doneren zie ik bijna als een uitje. Van het aanmelden en invullen van de vragenlijst tot de koffie achteraf ben ik meestal een half uur, drie kwartier onderweg en in die tijd hoef ik helemaal niets.
Ja, mijn hand ophouden voor de vingerprik. Mijn arm optillen voor de band van de bloeddrukmeter. Misschien eens knijpen in een stressbal als het bloed even niet zo snel doorloopt. Maar het zijn simpele dingen waar ik zelf niet bij hoef na te denken en vooral dat laatste vind ik heerlijk.
Na een minuut of vijf zit er een halve liter bloed in de zak en word ik door een andere medewerker weer losgekoppeld van de apparatuur. ‘Hoe voelt u zich?’ vraagt ze. ‘U bent al zo bruin dat ik moeilijk kan zien of u bleek ziet.’ Wanneer ik vertel dat ik me goed voel, verbindt de vrouw mijn arm en stuurt ze me door naar de laatste halte van mijn pauze: de koffie.
Met een dampend kopje en een zoete roze koek zit ik even later bij te komen van mijn donatie. ’t Is niet dat ik het gevoel heb dat ik echt ergens van bij moet komen, ’t is vooral het uitstellen van alles wat moet. Hier kan ik me nog overgeven aan alle goede zorgen van de medewerkers van de bloedbank. Zodra ik op de fiets stap, begint mijn hoofd weer te malen en denk ik aan de afwasmachine die leeg moet, de container die ik op moet halen en de planten die water moeten.
Voorzichtig nip ik van mijn koffie en eet ik een hap van mijn koek. Die verplichte pauzes zijn zo gek nog niet.
Ik heb me juist als donor aangemeld om over mijn angst voor bloed en naalden heen te komen. Ondertussen 8 bezoekjes, een gedwongen doneerstop van 2 jaar en maar 2 succesvolle donaties verder: mijn bloed stroomt niet. Wel in mijn aderen uiteraard, maar niet het zakje in. Ondertussen besloten niet langer de kostbare tijd van de medewerkers te verdoen, mijn bloed wil simpelweg mijn lichaam niet binnen de gestelde tijd verlaten. En mijn angsten, die heb ik helaas nog.
LikeGeliked door 1 persoon
Wat knap dat je het ondanks je angst toch geprobeerd hebt!
LikeLike
Klinkt alsof ik dit ook eens zou moeten proberen..
LikeGeliked door 1 persoon
Zeker doen! 🙂
LikeGeliked door 1 persoon
hahaha, zo voel ik dit ook bij doneren. ff heerlijk niks en daarna iets lekkers. En hoe mooi is het dat je iets geeft wat je lichaam helemaal vanzelf weer aanmaakt.
LikeGeliked door 1 persoon
Mooi dat we op één lijn zitten, Lydia! 😉
LikeGeliked door 1 persoon