Van geruime afstand kijk ik toe hoe de meiden om en om het water in duiken. Ik zie hoe ze elkaar uitdagen, tips geven en nat spatten. Even denk ik terug aan de tijd dat ik met ze mee moest, dat ze mijn hand stevig vasthielden als ze aan de rand van het zwembad stonden. Dan kan ik maar één conclusie trekken: mijn meiden hebben me steeds minder nodig.
Het is mooi om te zien hoeveel ze aan elkaar hebben. Hoe de jongste dingen afkijkt van de oudste en zich aan haar optrekt, maar ook hoe de oudste steeds meer van haar zusje aanneemt. Ze kunnen uren samen spelen. Buiten, met de hutten en hindernisbanen die ze bouwen, of binnen, met spelletjes en Lego. Hoewel ook dat van het ene op het andere moment over kan zijn. Dan komen ze huilend en schreeuwend bij me omdat zíj dit en zíj dat en…
Maar nu gaat het goed. Van het diepe bad verhuizen de meiden naar het warme, waar ze op zoek gaan naar plankjes om op te drijven. Het lukt ze niet te blijven staan op hun geïmproviseerde surfplanken, maar afgaande op het enthousiaste gegil kan dat de pret niet drukken. Het water spat hoog op en vanachter mijn koffie lach ik met de meiden mee.
Thuis probeer ik de meisjes ook wat zelfstandiger te maken, door ze kleine klusjes te geven. De tafel dekken en afruimen, de cavia’s voeren, vuile kleding in de wasmand stoppen… Het stelt niet veel voor, maar het is genoeg om ze op weg te helpen. Én genoeg om ruzie over te maken, want ze kunnen zich er af en toe knap benadeeld door voelen. ‘Wanneer gaan we weer naar papa?’ klinkt het dan. ‘Bij hem hoeven we veel minder te doen!’
Van de surfplanken gaan de meiden naar de glijbaan. Daar hoef ik ook al niet meer mee van af. Waar is de tijd dat ze voorzichtig tussen mijn benen gingen zitten en ik hun tengere lijfjes vlak voor de plons omhoog tilde, om te voorkomen dat ze met hun hoofd onder water kwamen?
Natuurlijk hebben we nog een lange weg te gaan voor ze echt uitvliegen, ze zijn pas zeven en negen, maar het is mooi te zien hoe ze steeds meer zelf kunnen en durven. Hoe ze af en toe fantaseren over de dag dat ze achttien worden en op zichzelf mogen gaan wonen, ‘want dan hoeven we tenminste niet meer naar jou te luisteren en mogen we alles zélf bepalen!’
Nu nemen we vast kleine stapjes in die richting. Ik hoef dus niet meer mee van de glijbaan, al mag het natuurlijk wel. ‘Alleen als jij dat leuk vindt.’ Nog één kop koffie, dan zal ik zeggen dat ik het leuk vind en doe ik met de meiden mee. Want het is mooi hoor, dat ze steeds meer zelf kunnen en willen, maar helemaal loslaten, dat wil ík nog niet.