Lui hang ik op de bank. Deken, boek en muziekje erbij – ik heb het zo gek nog niet. Toch glijdt mijn blik steeds naar de klok. Het is maandagavond. Eigenlijk zou ik moeten gaan badmintonnen, maar ik kan het niet opbrengen. Wat is dat toch?
Ik ben zeker tien jaar lid van de badmintonvereniging en heb al die tijd met veel plezier gespeeld. Niet alleen het spelletje is leuk, het is vooral de gezelligheid op de club. Het fanatisme tijdens de partijtjes, wedstrijden en toernooien. De slechte grappen die we maken en de lol die we met elkaar hebben. De goede sfeer tijdens de nazit aan de bar. Als ik dat allemaal zo goed weet, waarom ga ik dan niet gewoon naar de sporthal?
Het is te makkelijk om de schuld te geven aan de periodes waarin we door corona niet konden spelen, maar ik doe het toch. Dat ik door tijdgebrek ben gestopt met competitie spelen, helpt natuurlijk evenmin. Maar zijn dat ook écht goede redenen om vanavond thuis te blijven?
‘Ik heb geen zin,’ klaag ik aan de telefoon tegen mijn vriend. ‘Ik heb last van mijn schouders en het regent ook nog!’ ‘Dat laatste hoeft geen probleem te zijn,’ zegt hij opgeruimd, ‘want je hebt een auto voor de deur staan.’ Even loopt mijn brein vast. Met de auto naar badminton? Dat kán toch niet? Ik ben opgevoed met het idee dat je korte afstanden op de fiets aflegt. In plaats van een buskaart kreeg ik vroeger dan ook een regenpak. ‘Kom op, Berber,’ spoort mijn vriend me verder aan. ‘Die auto staat er niet voor niets.’
Hoewel ik voel dat ik bijna om ben, kruip ik toch wat verder weg onder mijn dekentje. Ik heb nog een kwartier voor ik mijn spullen bij elkaar moet zoeken. Mijn sporttas is al half ingepakt, ik heb alleen nog mijn rokje, een shirt en een sport-bh nodig. Zal ik dan toch…?
Nog geen halfuur later staat mijn auto pal naast de ingang van de sporthal en sla ik mijn eerste shuttle. Ik ren van de ene hoek van de baan naar de andere om de return op te vangen en merk dat er een glimlach op mijn gezicht doorbreekt. Het is overdreven om te stellen dat mijn spel meteen goed is, maar het had ook veel minder gekund. Misschien moet ik toch maar eens leren minder na te denken en meer te doen. Dan blijken die drempels, waar ik als een berg tegenop kan zien, vaak niet meer dan kleine hobbels te zijn.